Straatsburg, 8 december 2009

ADVIES NR. 12 (2009)

VAN DE ADVIESRAAD VAN EUROPESE RECHTERS (CCJE)

EN

ADVIES NR. 4 (2009)

VAN DE ADVIESRAAD VAN EUROPESE OPENBARE AANKLAGERS (CCPE)

TER ATTENTIE VAN HET COMITE VAN MINISTERS

VAN DE RAAD VAN EUROPA

OVER

RECHTERS EN OPENBARE AANKLAGERS IN EEN DEMOCRATISCHE SAMENLEVING

Dit advies, dat gezamenlijk werd aangenomen door de CCJE en de CCPE omvat:

§  een verklaring, de zogenaamde “Verklaring van Bordeaux”;

§  en een toelichtende nota.


VERKLARING VAN BORDEAUX:

„RECHTERS EN OPENBARE AANKLAGERS IN EEN DEMOCRATISCHE SAMENLEVING”[1]

Gelet op het verzoek van het Comité van Ministers van de Raad van Europa een advies te verstrekken over de relaties tussen de rechters en de openbare aanklagers zijn de Adviesraad van Europese Rechters (CCJE) en de Adviesraad van Europese Openbare Aanklagers (CCPE), overeengekomen als volgt.

1.    Het belang van de samenleving vereist dat de Rechtsstaat wordt gewaarborgd door een rechtvaardige, onpartijdige en doeltreffende justitie.  De openbare aanklagers en de rechters moeten in alle stadia van de procedure ervoor zorgen dat de individuele rechten en de vrijheden gewaarborgd worden en dat de openbare orde beschermd wordt. Dat vereist absolute inachtneming van de rechten van de aangeklaagde en de slachtoffers. Een beslissing tot sepot door de openbare aanklager moet door de rechter worden gecontroleerd. Een optie zou erin bestaan het slachtoffer de mogelijkheid te bieden de zaak rechtstreeks voor de rechtbank te brengen.

2.    Een rechtvaardige justitie vereist de inachtneming van het beginsel dat het openbaar ministerie en de verdediging met gelijke wapens strijden. Het vereist ook respect voor de onafhankelijkheid van de rechtbank, van het beginsel van de scheiding der machten en van de dwingende kracht van de definitieve vonnissen.

3.    De onderscheiden, maar complementaire rol van de rechters en de openbare aanklagers vormt een noodzakelijke waarborg voor een rechtvaardige, onpartijdige en doeltreffende justitie. Als de rechters en de openbare aanklagers onafhankelijk moeten zijn tijdens de uitoefening van hun ambt, moeten ze dat ook zijn en lijken ten aanzien van elkaar.

4.     De justitie moet beschikken over toereikende organisatorische, financiële, materiële en menselijke middelen.

5.    De rol van de rechters en desgevallend van de jury’s bestaat erin te oordelen over de zaken die op regelmatige wijze voor hen worden gebracht door het openbaar ministerie, zonder enige ongeoorloofde invloed door de beschuldiging, de verdediging of enige andere bron.

6.    De toepassing van de wet en desgevallend de beoordelingsbevoegdheid inzake de opportuniteit van de vervolgingen door het openbaar ministerie tijdens de fase die voorafgaat aan het proces, vereisen dat het statuut van de openbare aanklagers op het hoogste niveau wordt gewaarborgd in de wet, zoals overigens geldt voor de rechters.  De openbare aanklagers moeten onafhankelijk en autonoom zijn bij het nemen van beslissingen en moeten hun ambt op rechtvaardige, objectieve en onpartijdige wijze uitoefenen.

7.    De CCJE en de CCPE verwijzen naar de vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens met betrekking tot artikel 5, derde lid, en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens. Het gaat inzonderheid om de beslissingen waarin het Hof de vereiste van onafhankelijkheid ten aanzien van het uitvoerend orgaan en de partijen heeft bevestigd, voor enige magistraat die een gerechtelijk ambt uitoefent, wat de onderworpenheid aan een onafhankelijke gerechtelijke hiërarchie evenwel niet uitsluit. Enige toekenning van een gerechtelijk ambt aan de openbare aanklagers zou moeten worden beperkt tot de zaken die enkel lichte straffen onderstellen, zou niet gecumuleerd mogen worden met de bevoegdheid tot vervolging in dezelfde zaak en geen afbreuk mogen doen aan het recht van de beklaagde over dezelfde zaak een beslissing te verkrijgen door een onafhankelijke en onpartijdige autoriteit die een gerechtelijk ambt uitoefent.

 

8.     Een onafhankelijk statuut voor de openbare aanklagers vereist enkele basisbeginselen, met name:

-          zij mogen tijdens de uitoefening van hun ambt niet worden blootgesteld aan enige invloed of druk van buiten het openbaar ministerie;

-          hun werving, loopbaan, werkzekerheid, daaronder begrepen de overplaatsing die enkel mag worden verricht overeenkomstig de wet of hun ter instemming wordt voorgelegd, alsook hun verloning, moeten worden beschermd door de wet.

9.    In een rechtsstaat en als het openbaar ministerie hiërarchisch is opgebouwd, is de doeltreffendheid van de vervolging, met betrekking tot de openbare aanklagers onlosmakelijk verbonden met de nood aan transparante instructies van de hiërarchische overheid, de verplichting rekenschap eraan af te leggen en de verantwoordelijkheid. De instructies ten aanzien van de openbare aanklagers moeten schriftelijk gegeven worden, met inachtneming van de wet, en desgevallend, overeenkomstig vooraf bekendgemaakte richtlijnen en criteria. Elke door de wet toegestane herziening van een door een openbare aanklager genomen beslissing om al dan niet te vervolgen, moet op onpartijdige en objectieve wijze gebeuren. In ieder geval moet rekening gehouden worden met de belangen van het slachtoffer.

 

Voor een goede rechtsbedeling is het van wezenlijk belang dat alle personen die beroepshalve bij het gerechtelijk proces betrokken zijn gemeenschappelijke rechtsbeginselen en ethische waarden delen. Opleiding, daaronder begrepen opleiding inzake administratief beheer, is een recht en een plicht voor de rechters en de openbare aanklagers. Dergelijke opleidingen moeten op onpartijdige basis worden georganiseerd. Een regelmatige en objectieve evaluatie van de doeltreffendheid ervan is tevens vereist. Ingeval zulks passend is, kan een gemeenschappelijke opleiding voor de rechters, de openbare aanklagers en de advocaten over onderwerpen van gemeenschappelijk belang bijdragen tot het streven naar een justitie van zeer hoge kwaliteit.

10. De media moeten het publiek kunnen informeren over de werking van het rechtsstelsel in het belang van de samenleving. De bevoegde autoriteiten moeten deze informatie verschaffen, waarbij inzonderheid het vermoeden van onschuld van de aangeklaagden, het recht op een eerlijk proces en het recht op een privéleven en een gezinsleven van alle personen die betrokken zijn bij een proces, in acht wordt genomen. De rechters en openbare aanklagers zouden een code van goede handelwijzen of richtlijnen moeten opstellen die hun respectieve relaties met de media regelen.

11. De rechters en de openbare aanklagers zijn sleutelactoren bij de internationale samenwerking in rechtszaken. Het is absoluut noodzakelijk het wederzijds vertrouwen tussen de bevoegde autoriteiten van de verschillende lidstaten te versterken. In deze context is het absoluut noodzakelijk dat de informatie die de openbare aanklagers verkrijgen door middel van de internationale samenwerking en die in de gerechtelijke procedures wordt aangewend  transparent is qua inhoud én oorsprong, en beschikbaar is voor de rechters en alle partijen met het oog op een doeltreffende bescherming van de fundamentele rechten en vrijheden.

12.  In de lidstaten waar het openbaar ministerie ambten uitoefent die het strafrecht te boven gaan, zijn de vermelde beginselen op al deze ambten van toepassing.


TOELICHTENDE NOTA

I. INLEIDING

a.             ONDERWERP VAN HET ADVIES

1.    Een van de wezenlijke opdrachten van een op de democratie en het primaat van het recht gebaseerde samenleving bestaat erin te zorgen voor de absolute inachtneming van de fundamentele rechten en vrijheden en de gelijkheid voor de wet, overeenkomstig het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), alsook de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (het Hof). Tegelijkertijd is het belangrijk veiligheid en gerechtigheid te waarborgen in de samenleving door middel van doeltreffende maatregelen tegen criminele gedragingen. De veiligheid in de samenleving moet ook worden gewaarborgd in een democratische Staat, door middel van de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de straffen opgelegd wegens criminele gedragingen (Verklaring, eerste lid).

2.    Derhalve is het aan de staat een rechtsstelsel in te stellen dat de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden ten volle in acht neemt en toch doeltreffend is, alsmede de werking van dat rechtsstelsel te waarborgen. Hoewel tal van actoren, zowel uit de overheids- als de privésector (zoals de advocaten), deelnemen aan deze opdracht, spelen de rechters en de openbare aanklagers een hoofdrol bij de werking van een justitie die op onafhankelijke en onpartijdige wijze werkt.

3.    De Adviesraad van Europese Rechters (CCJE) en de Adviesraad van Europese Openbare Aanklagers (CCPE) hebben in hun vorige adviezen al tal van belangrijke aspecten onderzocht die de mogelijkheid bieden te voorzien in een doeltreffende justitie, die de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in acht neemt.  Er moet worden opgemerkt dat het gemeenschappelijk doel van de rechters en de openbare aanklagers, daaronder begrepen de openbare aanklagers die dergelijke taken verrichten in andere zaken dan strafzaken, erin bestaat een rechtvaardige, onpartijdige en doeltreffende justitie te waarborgen. De nieuwigheid in dit advies volgt uit het gegeven dat het werd uitgewerkt door rechters en openbare aanklagers die hun nationale collega’s vertegenwoordigen en dat het beginselen betreft waarover de rechters en de openbare aanklagers het eens zijn geworden, gelet op hun ervaring in het veld.

4.    Daarom spitst de tekst zich toe op de wezenlijke aspecten van de twee opdrachten, inzonderheid: onafhankelijkheid, inachtneming van de fundamentele rechten en vrijheden, objectiviteit en onpartijdigheid, ethiek en deontologie, opleiding en betrekkingen met de media.

5.    Dit advies moet begrepen worden in de context van de betrekkingen van de rechters en de openbare aanklagers met de andere personen die beroepshalve betrokken zijn bij de verschillende stadia van de gerechtelijke procedure, bijvoorbeeld de advocaten, de gerechtsdeskundigen, de griffiers, de gerechtsdeurwaarders of de politie, zoals gesteld in het algemeen actieprogramma voor de rechters in Europa dat het Comité van Ministers heeft aangenomen op 7 februari 2001, en in Aanbeveling Rec(2000)19 over de rol van het openbaar ministerie in het strafrechtstelsel, dat het Comité van Ministers heeft aangenomen op 6 oktober 2000.

b.            Verscheidenheid van de nationale stelsels

6.    Binnen de landen van de Raad van Europa bestaan verscheidene rechtstelsels naast elkaar:

i.      de stelsels van de “common law”, waarin een duidelijke scheiding bestaat tussen de rechters en de openbare aanklagers en de onderzoeksbevoegdheid niet met andere ambten wordt gecombineerd; 

ii.     de continentale rechtsstelsels, met varianten waarin de rechters en de openbare aanklagers deel uitmaken van het “corps judiciaire” of waarin integendeel enkel de rechters deel ervan uitmaken.

In beide stelsels kan de autonomie van het openbaar ministerie ten opzichte van het uitvoerend orgaan bovendien worden aangevuld of beperkt.

7.    Het doel van dit advies bestaat erin de toepasselijke beginselen en benaderingen te identificeren, in het licht van de rechtspraak van het Hof, gelet op de gemeenschappelijke punten en de verschillen.

8.    De gewaarborgde scheiding der ambten vormt een wezenlijke voorwaarde voor de onpartijdigheid van de rechters ten aanzien van de partijen bij het proces. Zoals verwoord in Advies nr. 1 van de CCJE over de normen betreffende de onafhankelijkheid en de onafzetbaarheid van de rechters vormt onpartijdigheid de eerste van de organieke waarborgen die de opdracht van de rechter omschrijven. Dat houdt overigens in dat het openbaar ministerie wordt belast met de bewijslast en de akte van beschuldiging uitwerkt, hetgeen van de eerste procedurewaarborgen vormt van de uiteindelijke beslissing te oordelen.

9.     De opdracht van de rechter verschilt dus van die van het openbaar ministerie en dit is zo in alle stelsels. Dat leidt evenwel niet ertoe dat hun respectieve opdrachten minder complementair zijn. Er bestaan geen hiërarchische relaties tussen de rechter en de openbare aanklager (Verklaring, derde lid).

10.  De onafhankelijkheid van het openbaar ministerie is een onlosmakelijk gevolg van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht.  De openbare aanklager speelt zijn rol bij de bevestiging en de verdediging van de rechten van de mens – zowel van de aangeklaagden als van de slachtoffers – nooit zo goed als wanneer hij beslissingen neemt los van het uitvoerend en wetgevend orgaan, en de rechters en openbare aanklagers hun respectief ambt correct uitvoeren. In de democratieën die gebaseerd zijn op de primauteit van het recht, ligt het recht ten grondslag aan het beleid van het openbaar ministerie (Verklaring, derde lid).

c.             Specifieke eigenschappen van de ambten

11.  De openbare aanklagers en de rechters moeten hun ambt op rechtvaardige, onpartijdige, objectieve en coherente wijze uitoefenen, de rechten van de mens in acht nemen en trachten te beschermen, en ervoor zorgen dat het rechtsstelsel snel en doeltreffend werkt. 

12.  Ongeacht of de openbare aanklagers de vordering baseren op een discretionnair vervolgingsstelsel (opportuniteitsbeginsel) of op een verplicht vervolgingsstelsel (legaliteitsbeginsel), treden zij niet enkel op namens de samenleving als geheel, maar hebben zij ook plichten ten aanzien van welbepaalde individuën, inzonderheid de beschuldigden, ten aanzien van wie zij een eerlijkheidsplicht moeten naleven, en de slachtoffers die zij moeten waarborgen dat recht geschiedt.  In die zin en onverminderd de inachtneming van de gelijke wapens, moeten de openbare aanklagers niet beschouwd worden als een partij als de andere (Verklaring, tweede lid). De openbare aanklagers zouden ook naar behoren rekening moeten houden met het standpunt en de bekommernissen van de slachtoffers en maatregelen treffen of aanmoedigen die ertoe strekken dat zij op de hoogte zijn van hun rechten en van het verloop van de procedure. Als een onpartijdig onderzoek op grond van de beschikbare bewijzen besluit dat de aanklacht niet gegrond is, moet de procureur de strafvordering niet instellen of voortzetten.

d.            Bestaande internationale normen

13. Verscheidene teksten van de Raad van Europa, alsook de rechtspraak van het Hof hebben rechtstreeks of impliciet betrekking op de relaties tussen rechters en openbare aanklagers.

 

14. Vooreerst legt het Hof bepaalde taken op aan de rechters die borg staan voor de rechten en vrijheden  -  zie met name artikel 5 (recht op vrijheid en veiligheid) en artikel 6 (recht op een eerlijk proces) – maar ook aan het openbaar ministerie (via artikel 5, eerste lid 1, a, en 3,  en artikel 6).

15.  Het Hof, dat ondermeer ermee is belast het EVRM te interpreteren, heeft zich meermaals uitgesproken over aangelegenheden met betrekking tot de institutionele verbanden tussen rechters en het openbaar ministerie, alsook over procedurekwesties in strafrechtelijke en burgerlijke zaken.

16.  Het Hof heeft zich met name uitgesproken over de opeenvolgende uitoefening van de ambten van openbaar aanklager en rechter door eenzelfde persoon in dezelfde zaak (arrest van 1 oktober 1982, zaak Piersack t. België, §§ 30-32), over de noodzaak de afwezigheid te waarborgen van enige politieke druk op de rechtbanken en de overheden belast met de vervolging (arrest van 12 februari 2008, zaak Guja t. Moldavië, §§ 85-91), over de noodzaak om de rechters en de openbare aanklagers te beschermen in de context van de vrijheid van meningsuiting (arrest van 8 januari 2008, zaak Saygili en anderen t. Turkije, §§ 34-40), over de procedureverplichting van de rechtbanken en de diensten van het openbaar ministerie tot onderzoek naar en vervolging en bestraffing van de schendingen van de rechten van de mens (arrest van 15 mei 2007, zaak Ramsahai en anderen t. Nederland, §§ 321-357) en tot slot over de bijdrage van de overheden belast met de eenmaking van de rechtspraak (arrest van 10 juni 2008, zaak Martins de Castro en Alves Correia de Castro t. Portugal, §§ 51-66).

17.  Wat de strafprocedure betreft, heeft het Hof het statuut en de bevoegdheden van het openbaar ministerie en de eisen gesteld in artikel 5, derde lid, van het EVRM (betreffende de rechters of de andere magistraten die gemachtigd zijn “bij wet om een gerechtelijk ambt uit te oefenen”) onderzocht op grond van diverse feitelijke situaties (zie onder andere het arrest van 4 december 1979, zaak Schiesser t. Zwitserland, §§ 27-38; zaak De Jong, Baljet en Van den Brink t. Nederland, §§ 49-50; zaak Assenov en andere t. Bulgarije, §§ 146-150; zaak Niedbala t. Polen, §§ 45-47; zaak Pantea t. Roemenië, §§ 232-243, en het arrest van 10 juli 2008, zaak Medvedyev en anderen t. Frankrijk, §§ 61, 67-69). Het Hof heeft eveneens het statuut, de bevoegdheid en de controlebevoegdheden onderzocht van de overheden belast met de vervolging in zaken van telefoontap (arrest van 26 april 2007, zaak Dumitru Popescu t. Roemenië, §§ 68-86) en de aangelegenheid van de aanwezigheid van het openbaar ministerie bij de beraadslagingen van de hoogste rechtscolleges (arrest van 30 oktober 1991, zaak Borgers t. België, §§ 24-29, en arrest van 8 juli 2003, zaak Fontaine en Berlin t. Frankrijk, §§ 57-67).

18.  Tot slot heeft het Hof buiten de strafrechtelijke sfeer een duidelijke en vaste rechtspraak over de “schijntheorie“, op grond waarvan de aanwezigheid van het openbaar ministerie bij de beraadslagingen van de rechtbanken in strijd is met artikel 6, § 1, van het EVRM (arrest van 20 februari 1996, zaak Lobo Machado t. Portugal, §§ 28-32 en arrest van 12 april 2006, zaak Martinie t. Frankrijk [GC], §§ 50-55).

19.  De Raad van Europa heeft andere teksten uitgewerkt:

-           Aanbeveling Rec(94)12 van het Comité van Ministers over de onafhankelijkheid, de doeltreffendheid en de rol van de rechters, die van toepassing is op alle personen die een gerechtelijk ambt uitoefenen, erkent het bestaan van betrekkingen tussen de rechters en het openbaar ministerie, ten minste in de landen waar laatstgenoemde een betekenis van rechterlijke autoriteit heeft, in de zin die het Hof aan deze uitdrukking geeft.

-           Aanbeveling Rec(2000)19 van het Comité van Ministers over de rol van het openbaar ministerie in het strafrechtstelsel onderstreept uitdrukkelijk de betrekkingen tussen de rechters en het openbaar ministerie, en opperde tegelijk de wezenlijke algemene beginselen teneinde te waarborgen dat deze betrekkingen bijdragen tot het vervullen van de opdrachten van de rechters en van het openbaar ministerie. De Aanbeveling benadrukt inzonderheid de positieve verplichting voor de Staten om “alle maatregelen te nemen opdat het wettelijke statuut, de bevoegdheid en de procedurerol van de leden van het openbaar ministerie zouden worden omschreven in de wet, zodat het niet mogelijk is enige gewettigde twijfel te koesteren inzake de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van de rechters”.

-    Aanbeveling Rec(87)18 van het Comité van Ministers betreffende de vereenvoudiging van het strafrecht bevat verscheidene voorbeelden van taken die vroeger enkel toekwamen aan de rechters en die thans worden toevertrouwd aan het openbaar ministerie (waarvan de eerste opdracht altijd erin bestaat vervolgingen in te stellen en te leiden). Deze nieuwe taken leiden tot aanvullende eisen inzake de wijze waarop het openbaar ministerie wordt georganiseerd en de keuze van de personen die deze ambten moeten verrichten.

II. STATUUT VAN DE RECHTER EN DE OPENBARE AANKLAGER

a.             Waarborgen inzake interne en externe onafhankelijkheid van de rechters en de openbare aanklagers; de rechtsstaat, een noodzakelijke voorwaarde voor hun onafhankelijkheid

20. De rechters en de openbare aanklagers moeten onafhankelijk zijn ten aanzien van elkaar en daadwerkelijke onafhankelijkheid genieten bij de uitoefening van hun respectieve ambten. Zij vervullen een onderscheiden ambt binnen het rechtsstelsel en de samenleving als dusdanig. Aldus zijn er verschillende invalshoeken inzake institutionele en functionele onafhankelijkheid (Verklaring, derde lid).

21. De rechterlijke macht berust op het beginsel van onafhankelijkheid ten opzichte van elke externe macht en op de afwezigheid van enige richtlijn die uitgaat van gelijk wie, tenzij van de interne hiërarchie. De rol van de rechterlijke macht en desgevallend van de jury, bestaat erin op regelmatige tijdstippen  te oordelen over de zaken die het openbaar ministerie en de partijen voorleggen. Dat vereist de afwezigheid van enige ongeoorloofde invloed door het openbaar ministerie of de verdediging (Verklaring, vijfde lid). De rechters, openbare aanklagers en advocaten moeten elk de rol van de anderen in acht nemen.

22. Het grondbeginsel van de onafhankelijkheid van de rechters is opgenomen in artikel 6 van het EVRM en wordt onderstreept in de vorige adviezen van de CCJE.

23.  Het ambt te oordelen onderstelt de verantwoordelijkheid beslissingen te wijzen die bindend zijn voor de betrokkenen en het beslechten van geschillen door recht te spreken.  Beide vormen het voorrecht van de rechter, een rechterlijke overheid die onafhankelijk is van de andere machten van de staat[2].  In het algemeen komt dit niet toe aan de openbare aanklager, die zelf verantwoordelijk is voor het instellen of het voeren van de strafvervolging.

24.  De CCJE en de CCPE verwijzen naar de vaste rechtspraak van het Hof met betrekking tot artikel 5, derde lid, en artikel 6 van het EVRM.  Het gaat met name om het arrest Schiesser t. Zwitserland, waarin het Hof de vereiste van onafhankelijkheid ten aanzien van het executief en de partijen heeft bevestigd voor elke "magistraat die gerechtelijke ambten uitoefent", wat echter de ondergeschiktheid aan een onafhankelijke rechterlijke hiërarchische autoriteit niet uitsluit (Verklaring, zevende lid).

25. Sommige lidstaten verlenen het openbaar ministerie de bevoegheid op sommige vlakken bindende beslissingen te wijzen, in plaats van strafvordering in te stellen of bepaalde belangen te verdedigen. De CCJE en de CCPE zijn van oordeel dat enige toekenning van een rechterlijk ambt aan de openbare aanklagers beperkt zou moeten zijn tot zaken die lichte straffen tot gevolg hebben, niet mag gecumuleerd worden met de bevoegdheid tot vervolgen in dezelfde zaak en geen afbreuk mag doen aan het recht van de beklaagde over dezelfde zaak een beslissing te verkrijgen door een onafhankelijke en onpartijdige autoriteit die rechterlijke taken uitoefent. Deze toekenning mag het openbaar ministerie in geen geval de mogelijkheid bieden definitieve beslissingen te nemen die beperking van de individuele vrijheden en vrijheidsberoving meebrengen, zonder het recht beroep in te stellen bij een rechter of een rechtbank. (Verklaring, zevende lid).

26. Het openbaar ministerie is een onafhankelijke autoriteit die zich moet baseren op de wet, op het hoogste niveau. In een democratische staat mag noch het parlement, noch enige regeringsinstantie trachten de beslissingen van het openbaar ministerie over enige zaak onrechtmatig te beïnvloeden teneinde de te bepalen op welke wijze de vervolging in een welbepaalde zaak moet worden gevoerd, of het openbaar ministerie te dwingen zijn beslissing te wijzigen (Verklaring, achtste en negende lid).

27. De onafhankelijkheid van het openbaar ministerie is onontbeerlijk opdat het zijn opdracht zou kunnen vervullen. Die opdracht versterkt de rol van het openbaar ministerie in de rechtsstaat en de samenleving en vormt ook een waarborg voor de onpartijdige en doeltreffende werking van het rechtsstelsel en voor de doelmatigheid van alle voordelen die verwacht worden van de onafhankelijkheid van de rechters (Verklaring, derde en achtste lid). Net als de aan de rechters verleende onafhankelijkheid is de onafhankelijkheid van het openbaar ministerie geen voorrecht of privilege verleend in het belang van de leden ervan, maar een waarborg voor rechtvaardige, onpartijdige en doeltreffende justitie, en een bescherming van de openbare en particuliere belangen van de betrokken personen.

28. De opdracht van de openbare aanklager, die kan worden gekenmerkt door de beginselen van wettigheid of opportuniteit van de vervolging, verschilt naargelang het stelsel dat bestaat in elke staat, op grond van de plaats van het openbaar ministerie in het kader van de instellingen en in de strafrechtspleging.

29.  Het openbaar ministerie moet, ongeacht het statuut ervan, functioneel volkomen onafhankelijk zijn bij de uitoefening van zijn wettelijke opdrachten, zowel op strafrechtelijk als op niet-strafrechtelijk vlak.  Het openbaar ministerie, al dan niet hiërarchisch opgebouwd, moet duidelijke en transparante leidraden opstellen over de uitoefening van de vervolging opdat de leden ervan verantwoording kunnen afleggen en kan worden voorkomen dat op willekeurige wijze en zonder geldige reden vervolging wordt ingesteld (Verklaring, negende lid).

30.  Ter zake verwijzen de CCJE en de CCPE inzonderheid naar Aanbeveling Rec(2000)19, die erkent dat de staten ter bevordering van de eerlijkheid, de samenhang en de doeltreffendheid van de vordering van het openbaar ministerie, algemene beginselen en criteria moeten bepalen die als referentie dienen voor de door de openbare aanklagers in de individuele zaken genomen beslissingen[3].

31. De instructies ten behoeve van de openbare aanklagers moeten schriftelijk gegeven worden, met inachtneming van de wet en desgevallend, overeenkomstig vooraf bekendgemaakte richtlijnen en criteria.

32. Elke beslissing van het openbaar ministerie om al dan niet te vervolgen moet wettelijk verantwoord worden. Elke door de wet toegestane herziening van een door een openbare aanklager genomen beslissing om al dan niet te vervolgen, moet op onpartijdige en objectieve wijze gebeuren, door het openbaar ministerie zelf of door een onafhankelijke rechterlijke autoriteit. De belangen van het slachtoffer, net als die van de andere betrokkenen, moeten altijd in aanmerking worden genomen (Verklaring, negende lid).

33. De complementariteit van de ambten van rechter en van openbare aanklager houdt in dat zij zich beiden bewust ervan zijn dat een onpartijdige justitie gelijke wapens vereist tussen het openbaar ministerie en de verdediging en dat het openbaar ministerie tijdens de vervolging steeds eerlijk, objectief en onpartijdig moet optreden. De rechter en het openbaar ministerie moeten te allen tijde respect opbrengen voor de aangeklaagde en de slachtoffers, en voor de rechten van de verdediging (Verklaring, tweede en zesde lid).

34.  De onafhankelijkheid van de rechter en van het openbaar ministerie is onlosmakelijk verbonden met het primaat van het recht.  De rechters en de openbare aanklagers treden op in het algemeen belang, namens de samenleving en de burgers die willen dat alle aspecten van hun rechten en vrijheden gewaarborgd worden. Zij treden op op vlakken waarop de meest kiese rechten van de mens (individuele vrijheid, persoonlijke levenssfeer, vrijwaring van de goederen enz.) de grootste bescherming verdienen. Het openbaar ministerie moet zich ervan vergewissen dat de bewijzen verzameld zijn en de vervolging ingesteld is conform de wet. Daartoe moet het de in het EVRM en de andere internationale verdragen vastgelegde beginselen naleven, met name het vermoeden van onschuld, de rechten van de verdediging en het recht op een eerlijk proces. De rechter moet erop toezien dat die beginselen worden nageleefd in de procedures die hem worden voorgelegd.

35. Hoewel de openbare aanklager de in de wet omschreven vorderingen en verzoeken aanhangig kan maken bij de rechter en hij hem ter ondersteuning daarvan alle elementen in feite en in rechte kan voorleggen, mag hij zich op geen enkele wijze inlaten met het besluitvormingsproces van de rechter en moet hij zijn beslissingen naleven. Hij mag niet ingaan tegen de tenuitvoerlegging van deze beslissingen, behalve door de in de wet bepaalde rechtsmiddelen uit te oefenen (Verklaring, vierde en vijfde lid).

36. Het optreden en de houding van het openbaar ministerie en de rechter mogen geen twijfel laten bestaan over hun objectieve onpartijdigheid. Hoewel de rechters en de openbare aanklagers onafhankelijk moeten zijn tijdens de uitoefening van hun ambt, moeten ze dat ook zijn en lijken ten aanzien van elkaar. In de ogen van de rechtzoekende en van de samenleving in het algemeen mag zelfs de indruk van verstandhouding tussen hen of de vermenging tussen beide ambten niet bestaan.  

37.  De eerbiediging van de voorgaande beginselen houdt in dat het statuut van de openbare aanklagers, net als dat van de rechters, wordt gewaarborgd op het hoogste niveau. De verwantschap tussen en de complementariteit van de opdrachten van de rechter en van de openbare aanklager leiden tot gelijksoortige vereisten en waarborgen op het vlak van het statuut en de arbeidsvoorwaarden, inzonderheid wat de werving, de opleiding, de loopbaanontwikkeling, de tucht, de overplaatsing (functieverplaatsing) (die enkel kan worden verricht overeenkomstig de wet of hun ter instemming wordt voorgelegd), de bezoldiging,  de ambtsbeëindiging en de vrijheid om beroepsverenigingen op te richten betreft (Verklaring, achtste lid).

38. De rechters en openbare aanklagers moeten volgens het geldende nationale stelsel rechtstreeks betrokken zijn bij de administratie en het beheer van hun respectieve diensten. Daartoe moeten voldoende financiële middelen, de nodige infrastructuur en de nodige menselijke en materiële middelen ter beschikking gesteld worden van de rechters en openbare aanklagers en moeten zij onder hun gezag worden gebruikt en beheerd (Verklaring, vierde lid). 

b.            Ethiek en deontologie van de rechters en de openbare aanklagers

39.  De rechters en de openbare aanklagers moeten integer zijn en over de vereiste beroepsbekwaamheden en organisatorische competenties beschikken. Wegens de aard van hun ambt dat zij bewust hebben aanvaard, worden de rechters en de openbare aanklagers voortdurend blootgesteld aan kritiek van de publieke opinie en moeten zij zich bijgevolg houden aan de discretieplicht, onverminderd hun recht, conform de wet, te communiceren over de zaken waarmee zij belast zijn. Als wezenlijke actoren van justitie, moeten zij te allen tijde de waardigheid en eer van hun ambt vrijwaren en een houding aannemen die bij hun ambt past[4] (Verklaring, elfde lid).

40. Rechters en openbare aanklagers moeten zich onthouden van enige handeling of enig gedrag dat het vertrouwen in hun onafhankelijkheid en hun onpartijdigheid in het gedrang zou kunnen brengen. Zij moeten de hun voorgelegde zaken zorgvuldig onderzoeken binnen een redelijke termijn, op een objectieve en onpartijdige wijze.

41. De openbare aanklagers moeten zich publiekelijk onthouden van enige verklaring of commentaar die zou kunnen doen vermoeden dat zij rechtstreeks of onrechtstreeks druk uitoefenen op de rechtbank opdat die een bepaalde beslissing zou wijzen, of die het eerlijke verloop van de procedure in het gedrang zou kunnen brengen.

42.  De openbare aanklagers zouden zich vertrouwd moeten maken met de ethische normen die ten grondslag liggen aan het ambt van rechter, en omgekeerd. Daardoor zou er meer begrip en respect zijn voor de twee opdrachten en zou de kans op een harmonieuze samenwerking groter worden.

c.             Opleiding van de rechters en de openbare aanklagers

43.  Het hoogste niveau van beroepsbekwaamheid is een onontbeerlijke voorwaarde voor het vertrouwen dat de publieke opinie stelt in rechters en openbare aanklagers en waaraan zij hun legitimiteit en hun rol voornamelijk te danken hebben. Het is van cruciaal belang dat hun beroepsopleiding adequaat is want daardoor zullen zij efficiënter werken, zodat de kwaliteit van de justitie in haar geheel beter wordt (Verklaring, tiende lid).

44.  De opleiding van rechters en openbare aanklagers is niet alleen gericht op het verwerven van de  beroepsbekwaamheid vereist om het beroep te kunnen uitoefenen, maar eveneens op permanente opleiding gedurende hun volledige carrière. In de opleiding komen de meest uiteenlopende aspecten van hun beroepsleven aan bod, daaronder begrepen het administratieve beheer van de hoven en diensten belast met het onderzoek. In de opleiding moet evenwel ook aandacht uitgaan naar de nood aan specialisatie.  In het belang van een goede rechtsbedeling is de permanente opleiding, die vereist is om een hoog niveau van beroepsbekwaamheid aan te houden en om die te vervolmaken, niet alleen een recht maar ook een plicht voor elke rechter en elke openbare aanklager (Verklaring, tiende lid).

45.  Waar nodig kan een gemeenschappelijke opleiding voor de rechters, de openbare aanklagers en de advocaten over onderwerpen van gemeenschappelijk belang bijdragen tot het streven naar een betere justitie. Deze gemeenschappelijke opleiding zou moeten leiden tot een gemeenschappelijke aanpak wat de juridische cultuur betreft (Verklaring, tiende lid).

46.  In de verschillende Europese rechtsstelsels worden de rechters en de openbare aanklagers volgens diverse modellen opgeleid. Een aantal landen hebben een academie, een nationale school of andere gespecialiseerde instituten opgericht. In nog andere landen wordt de opleiding toevertrouwd aan specifieke organen. Er zouden internationale opleidingen voor de rechters en de openbare aanklagers moeten worden georganiseerd. Het is hoe dan ook van wezenlijk belang de autonomie te vrijwaren van het instituut dat belast is met de organisatie van de gerechtelijke opleiding, want die autonomie staat borg voor het culturele pluralisme en de onafhankelijkheid[5].

47.  In deze context is de rechtstreekse bijdrage van de rechters en openbare aanklagers aan de opleiding van cruciaal belang want daardoor kunnen standpunten uit de respectieve beroepservaring aan bod komen.  De leerstof zou niet alleen betrekking moeten hebben op het recht en de bescherming van de individuele vrijheden maar ook op managementtechnieken en een reflectie moeten bevatten over de respectieve opdrachten van rechters en openbare aanklagers. Tegelijkertijd is de bijdrage van andere juristen en de academische wereld van cruciaal belang om het risico op een enggeestige aanpak te voorkomen. Ten slotte moeten de kwaliteit en de doeltreffendheid van de opleiding op regelmatige en objectieve wijze geëvalueerd worden.

III. AMBT EN ROL VAN DE RECHTERS EN DE OPENBARE AANKLAGERS IN DE STRAFRECHTELIJKE PROCEDURE

a.         Rollen van de rechters en openbare aanklagers tijdens de voorbereidende fase

48. In het onderzoeksstadium controleert de rechter, alleen of soms in samenwerking met de openbare aanklager, de wettigheid van het onderzoek, inzonderheid wanneer dat onderzoek betrekking heeft op de fundamentele rechten (beslissingen inzake aanhouding, inhechtenisneming, verbeurdverklaring van goederen, gebruik van bijzondere onderzoekstechnieken).

49. Over het algemeen geldt dat wanneer het openbaar ministerie beslist om de strafvordering in te stellen of voort te zetten, het aandachtig moet controleren of het onderzoek gevoerd is conform het recht en dat de rechten van de mens daarbij in acht genomen werden.

50. Volgens Aanbeveling Rec(2000)19 stelt de staat alles in het werk opdat het openbaar ministerie instructies kan geven, kan overgaan tot de nodige evaluaties en controles en de overtredingen kan bestraffen wanneer de politie onder het gezag van het openbaar ministerie geplaatst wordt of het politieonderzoek geleid of gesuperviseerd wordt door het openbaar ministerie. Wanneer de politie onafhankelijk is van het openbaar ministerie, wordt in de tekst alleen ervoor gepleit dat de staat alles in het werk stelt opdat het openbaar ministerie en de onderzoeksautoriteiten op passende en doeltreffende wijze samenwerken.

51. Zelfs in de stelstels waarin het onderzoek gecontroleerd wordt door de openbare aanklager, die door zijn statuut een rechterlijke autoriteit is, is het noodzakelijk dat de maatregelen die in dit kader genomen worden en een ernstige inbreuk op de vrijheden betekenen, inzonderheid de voorlopige hechtenis, gecontroleerd worden door een rechter of een rechtbank.

b.            Relaties tussen rechters en openbare aanklagers tijdens vervolgingen en zittingen

52. In bepaalde staten kan het openbaar ministerie de stroom van zaken regelen dankzij zijn discretionaire bevoegdheid die het de mogelijkheid biedt te beslissen welke dossiers naar rechtbanken overgezonden moeten worden en welke zaken buitengerechtelijk afgehandeld kunnen worden (verzoening tussen de beschuldigde en het slachtoffer, aan het proces voorafgaande regeling met instemming van de partijen, vereenvoudigde en verkorte procedures gegrond op een schuldbekentenis, alternatieve maatregelen voor vervolging, bemiddeling), wat bijdraagt tot een minder grote overbelasting van het gerechtelijke apparaat en het stellen van prioriteiten inzake vervolging.

53. Deze bevoegdheden van het openbaar ministerie, die de modernisering, de aanpassing aan de samenleving, de vermenselijking en de stroomlijning van de tenuitvoerlegging van het strafrechtstelsel weerspiegelen, zijn nuttig om de overbelasting van de rechtbanken te verminderen. Zodra de openbare aanklagers echter de mogelijkheid hebben om enige zaak niet meer voor de rechtbank te brengen, is het noodzakelijk willekeurige beslissingen of discriminatie te voorkomen, alsook enige ongeoorloofde druk die zou kunnen voortvloeien uit de politieke macht, en moeten de rechten van de slachtoffers worden beschermd. Het is eveneens noodzakelijk om elke betrokken persoon, inzonderheid de slachtoffers, de mogelijkheid te bieden om een rechtsmiddel aan te wenden tegen de beslissing van de openbare aanklager om de strafvordering niet in te stellen.  Er zou kunnen worden overwogen het slachtoffer de mogelijkheid te bieden de zaak rechtstreeks voor de rechtbank te brengen.

54. In de landen waar het beginsel van de opportuniteit van de vervolging van toepassing is, moet het openbaar ministerie bijzonder aandachtig optreden als het beslist om al dan niet vervolging in te stellen en daarbij verwijzen naar objectieve beginselen of richtsnoeren om de eenvormigheid tussen de beslissingen inzake vervolgingen te garanderen. 

55. De onpartijdigheid van de openbare aanklager moet tijdens het verloop van de procedure als volgt blijken: hij moet blijk geven van objectiviteit en eerlijkheid om inzonderheid erop toe te zien dat de rechtbanken beschikken over alle relevante elementen, in feite en in rechte, daaronder begrepen bewijs ten gunste van de beschuldigde. Hij moet naar behoren rekening houden met de situatie van de aangeklaagde en van het slachtoffer, controleren of het bewijs is verkregen via methoden die toelaatbaar zijn in het kader van een eerlijk proces, en bewijs verkregen door schending van de mensenrechten, bijvoorbeeld door marteling, verwerpen (Verklaring, zesde lid).

56. Wanneer uit een onpartijdig onderzoek blijkt dat de beschuldigingen ongegrond zijn, moet de openbare aanklager de strafvordering niet instellen of voortzetten maar een einde maken aan de procedure.

57. Over het algemeen oefenen de rechter en de openbare aanklager hun respectieve ambt uit om het eerlijke verloop van het strafproces te garanderen.  De rechter waakt over de inachtneming van de wettelijkheid van het door het openbare ministerie of de onderzoeksautoriteiten verzamelde bewijs en het verval van strafvordering wanneer het bewijs ontoereikend of onwettig is. Het openbare ministerie kan van zijn kant hoger beroep instellen tegen gerechtelijke beslissingen.

c.         De uitoefening van de rechten van de verdediging in alle stadia van de procedure

58. De rechters moeten de regels inzake de strafrechtspleging toepassen met volledige inachtneming van de rechten van de verdediging (door de beschuldigden de kans te geven hun rechten uit te oefenen, door hun de akte van beschuldiging te doen toekomen enz.), de rechten van het slachtoffer tijdens de procedure, het beginsel van gelijke wapens en het recht op een openbare zitting, zodat de eerlijkheid van het proces in alle omstandigheden gevrijwaard is[6] (Verklaring, eerste, tweede, zesde en negende lid).

59. De akte van beschuldiging speelt een belangrijke rol binnen het raam van de strafvervolging:te rekenen vanaf de betekening van voornoemde strafvervolging, wordt de aangeklaagde persoon officieel en op schriftelijke wijze in kennis gesteld van de juridische en feitelijke grond van de tegen hem geformuleerde aantijgingen (Europees Hof voor de Rechten van de Mens, arrest van 19 december 1989, zaak Kamasinski t. Oostenrijk, §79). In strafzaken omvat de vereiste van het eerlijk proces overeenkomstig artikel 6, eerste lid, van het EVRM dat de beschuldigde de mogelijkheid heeft het bewijs dat is verzameld over de betwiste feiten die hem ten laste zijn gelegd en die ten grondslag liggen aan de beschuldiging, maar ook de juridische kwalificatie die aan deze feiten gegeven wordt, ter discussie te stellen.

60. In de landen waar het openbaar ministerie het onderzoek controleert, is het de taak van de openbare aanklager om er voor te zorgen dat de rechten van de verdediging nageleefd worden. In de landen waar het strafonderzoek geleid wordt door de politie of enige andere autoriteit belast met de toepassing van de wet, staat de rechter borg voor de individuele vrijheden (habeas corpus), ondermeer bij voorlopige hechtenis, en is het zijn taak te controleren of de rechten van de verdediging nageleefd worden.

61. In een groot aantal staten komt de controle van de uitoefening van de rechten van de verdediging de rechter en de openbare aanklager pas toe als het onderzoek afgelopen is en als het onderzoek van de aanklacht begint. Het is dus de taak van de openbare aanklager die de processen-verbaal krijgt van de onderzoeksautoriteit en daarna aan de rechter die de aanklachten en het verzamelde bewijs onderzoekt om te controleren of elke beschuldigde onverwijld, in een taal die hij begrijpt en op gedetailleerde wijze, op de hoogte is gebracht van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging.

62. De openbare aanklager en de rechter moeten vervolgens, naargelang van hun rol in het betrokken land, zich ervan vergewissen dat de beschuldigde heeft kunnen beschikken over voldoende tijd en faciliteiten om zijn verdediging voor te bereiden, dat hij in voorkomend geval verdedigd wordt door een ambtshalve aangewezen advocaat ten laste van de staat, dat eventueel beschikt over een tolk en hij bepaalde daden kan aanvragen die nodig zijn om de waarheid aan het licht te brengen.

63. Zodra de zaak voor het vonnisgerecht is gebracht, variëren de bevoegdheden van de rechter en de openbare aanklager naar gelang van de rol van de ene en de andere in het proces. Als een van de elementen inzake de inachtneming van de rechten van de verdediging evenwel ontbreekt, moet de rechter, dan wel de openbare aanklager, of beiden naargelang het geldige nationale stelsel over de mogelijkheid beschikken om de aandacht op deze situatie te vestigen en die op een objectieve wijze te verhelpen.

IV.  RELATIES TUSSEN RECHTERS EN OPENBARE AANKLAGERS EN DE ROL VAN HET OPENBARE MINISTERIE BUITEN HET STRAFRECHT EN VOOR DE HOOGGERECHTSHOVEN

64. Naargelang de lidstaten kan de openbare aanklager al dan niet ambten hebben buiten het strafrechtelijke domein [7]. Dergelijke ambten kunnen ondermeer het volgende omvatten: burgerlijk recht, administratief recht, handelsrecht, sociaal recht, verkiezingsrecht, arbeidsrecht, alsook milieubescherming en de sociale rechten van kwetsbare groepen zoals minderjarigen, personen met een handicap en personen met een laag inkomen.De rol van de openbare aanklager ter zake zou het hem niet in staat mogen stellen ongeoorloofde invloed uit te oefenen op het definitieve besluitvormingsproces van de rechters (Verklaring, dertiende lid).

65. De rol van het openbaar ministerie voor het Hooggerechtshof in bepaalde landen verdient aandacht. Die rol is vergelijkbaar met die van de advocaten-generaal voor het Hof van Justitie van de  Europese Gemeenschappen. Voor deze gerechten is de advocaat-generaal (of zijn equivalent) geen partij en vertegenwoordigt hij de staat niet,  maar is hij een onafhankelijk orgaan dat conclusies neerlegt in elke zaak of alleen in de zaken die van specifiek belang zijn teneinde het hof voor te lichten over alle aspecten van de rechtsproblemen die worden voorgelegd met het oog op een correcte toepassing van het recht.

66. Overeenkomstig de regels van de rechtsstaat in een democratische samenleving zouden alle bevoegdheden van openbare aanklagers alsook alle procedures inzake de uitoefening van die bevoegdheden op nauwkeurige wijze bij wet moeten worden bepaald. Wanneer een openbare aanklager optreedt buiten het domein van het strafrecht moet hij de exclusieve bevoegdheid van de rechter in acht nemen en rekening houden met de volgende beginselen, met name ontwikkeld door de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens:

            i.        de deelneming van het openbaar ministerie aan gerechtelijke procedures mag de onafhankelijkheid van de rechtbanken niet in het gedrang brengen;

           ii.        het beginsel van de scheiding der machten moet nageleefd worden in het kader van, enerzijds, de taken en activiteiten waarmee de openbare aanklagers belast zijn buiten het strafrechtelijke domein en, anderzijds, de rol van de rechtbanken bij de bescherming van de rechten van de mens;

          iii.        de openbare aanklagers moeten, onverminderd hun opdracht als vertegenwoordigers van de samenleving, dezelfde rechten genieten en aan dezelfde verplichtingen onderworpen zijn als enige andere partij en mogen in het kader van de procedure geen bevoorrechte positie bekleden (gelijke wapens);

         iv.        wanneer zij optreden namens de samenleving om het algemene belang en de rechten van het individu te verdedigen, mogen openbare aanklagers het beginsel van het gezag van het gewijsde (res judicata), onder voorbehoud van de uitzonderingen bepaald door de internationale maatregelen en afspraken, daaronder begrepen de rechtspraak van het Hof, niet schenden.

De andere in de Verklaring vermelde beginselen zijn mutatis mutandis van toepassing op alle ambten van openbare aanklagers buiten het strafrechtelijk domein  (Verklaring, dertiende lid).

V. DE RECHTER, DE OPENBARE AANKLAGER EN DE MEDIA (Verklaring, elfde lid)

67. De media spelen een cruciale rol in de democratische samenlevingen en inzonderheid ten opzichte van het rechtsstelsel. De perceptie van de kwaliteit van justitie binnen een samenleving hangt in grote mate af van de wijze waarop de media verslag uitbrengen over de manier waarop het rechtsstelsel werkt. De openbaarheid van de debatten draagt bij tot de eerlijkheid van het proces, waarbij de partijen worden beschermd tegen een justitie die het aan transparantie ontbeert.  

68. Aangezien de publieke opinie en de media steeds meer aandacht besteden aan strafrechtelijke en burgerlijke zaken, moeten de rechtbanken en de met vervolging belaste autoriteiten hun steeds meer objectieve informatie verstrekken.

69. Het is van cruciaal belang dat de rechtbanken in een democratische samenleving de rechtzoekenden vertrouwen inboezemen[8]. De openbaarheid van de procedure is een van de wezenlijke middelen om dat vertrouwen in stand te houden.

70. Twee instrumenten van de Raad van Europa behandelen met name deze aangelegenheid: (i) Aanbeveling Rec(2003)13 over de verspreiding van informatie door de media in verband met de strafrechtelijke procedures; (ii) Advies nr. 7 (2005) van de CCJE over justitie en samenleving.

71. Rekening houdend met het recht van het publiek op informatie van algemeen belang, moeten journalisten de nodige informatie kunnen ontvangen die hen de mogelijkheid biedt verslag uit te brengen van de werking van het rechtsstelsel en commentaar ter zake te geven. Dat recht wordt uitgeoefend onverminderd de discretieplicht van de rechters en openbare aanklagers met betrekking tot de hangende zaken, de in de nationale wetten bepaalde beperkingen en overeenkomstig de rechtspraak van het Hof.

72. De media moeten, net zoals de rechters en openbare aanklagers, bepaalde grondbeginstelen naleven, zoals het vermoeden van onschuld[9] en het recht op een eerlijk proces, het recht op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken personen, de noodzaak te voorkomen dat het beginsel en de schijn van onpartijdigheid van de rechters en de openbare aanklagers betrokken bij een zaak in het gedrang worden gebracht.  

73. De media-aandacht voor zaken tijdens het onderzoek of het proces kan een inmenging zijn en een schadelijke invloed hebben en dito druk uitoefenen op de rechters, de gezworenen en de met de zaak belaste openbare aanklagers. Goede professionele vaardigheden, gedegen ethische waarden en voldoende zelfdiscipline om geen voorbarige evaluatie te maken van de hangende zaken, zijn noodzakelijk opdat de rechters en openbare aanklagers deze uitdaging zouden aankunnen.

74. De personen die belast zijn met de communicatie met de media, bijvoorbeeld de “persrechters” binnen de rechtbanken of een groep van rechters en openbare aanklagers die opgeleid zijn om contacten te onderhouden met de media, zouden laatstgenoemden kunnen helpen om preciezere informatie te verspreiden over de werkzaamheden van het gerecht en de rechterlijke beslissingen.

75. De rechters en openbare aanklagers moeten elkaars specifieke rol in het rechtssysteem respecteren. Rechters en openbare aanklagers zouden richtsnoeren of een gedragscode moeten uitwerken voor elk ambt in zijn relatie met de media[10]. Bepaalde ethische codes verbieden rechters om toelichting te geven bij de hangende zaken opdat ze geen verklaringen zouden doen waarvan het publiek zou kunnen menen dat ze de onpartijdigheid van de rechter[11] en het vermoeden van onschuld in het gedrang brengen. De rechter moet zich in elk geval vooral uiten door zijn beslissing en, wanneer hij zich, overeenkomstig de wet, uitdrukt over hangende of gevonniste zaken, zijn terughoudendheid en woordkeuze belangrijk[12]. De openbare aanklager moet met terughoudendheid toelichting geven bij de door de rechter gevolgde procedure of de gewezen beslissing en mag in voorkomend geval uitsluitend blijk geven van zijn onenigheid met de beslissing door middel van hoger beroep.

VI. DE RECHTER, DE OPENBARE AANKLAGER EN DE INTERNATIONALE SAMENWERKING (Verklaring, twaalfde lid)

76. Met het oog op een efficiënte bescherming van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, moet de nadruk worden gelegd op de noodzakelijkheid van een efficiënte internationale samenwerking, met name tussen de lidstaten van de Raad van Europa en op basis van de waarden in de relevante internationale instrumenten, en met name het EVRM. De internationale samenwerking moet gegrond zijn op wederzijds vertrouwen. De dankzij de internationale samenwerking ingewonnen en de in de procedures gebruikte informatie moet transparant zijn zowel wat de inhoud betreft als wat de herkomst betreft en toegankelijk zijn voor de rechter, de openbare aanklager en de partijen. Er moet op toegezien worden dat de internationale gerechtelijke samenwerking geëvalueerd wordt en, op passende wijze, in het bijzonder rekening houdt met de rechten van de verdediging en de bescherming van de persoonsgegevens.



[1] Deze verklaring wordt gevolgd door een toelichtende nota. Zij werd gezamenlijk voorbereid te Bordeaux (Frankrijk) door de werkgroepen van de CCJE en de CCPE en werd officieel aangenomen door de CCJE en de CCPE te Brdo (Slovenië) op 18 november 2009.

[2] Zie inzonderheid Opinion No. 1 on standards concerning the independence of the Judiciary and the irremovability of Judges (vertaling: Advies nr. 1 over de normen met betrekking tot de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en de onafzetbaarheid van rechters) van de CCJE en Recommendation Rec (94) 12 on the independence, efficiency and role of Judges (vertaling: Aanbeveling Rec(94)12 over de onafhankelijkheid, de doeltreffendheid en de rol van rechters).

[3] Zie eveneens Opinion No. 3 (2008) on the role of prosecution services outside the criminal law field (vertaling: Advies nr. 3 (2008) over de rol van het openbaar ministerie buiten het strafrechtssysteem) van de CCPE.

[4] Wat de rechters betreft, zie bijvoorbeeld Opinion No. 3 (2002) on the principles and rules governing judges’ professional conduct, in particular ethics, incompatible behaviour and impartiality (vertaling: Advies nr. 3 (2002) over de beginselen en regels voor de beroepsvoorschriften van rechters, inzonderheid deontologie, onverenigbaar gedrag en onpartijdigheid) van de CCJE, The Bangalore Principles of Judicial Conduct (in 2006 aangenomen door de Economische en Sociale Raad van de VN (ECOSOC)) en het Universal Charter of the Judge, aangenomen door de Central Council of the International Association of Judges op 17 november 1999 in Taipei (Taiwan). Wat de openbare aanklagers betreft, zie de richtsnoeren van de VN over de rol van openbare aanklagers en de Europese richtlijnen inzake ethiek en gedrag van leden van het openbaar ministerie (richtlijnen van Boedapest), aangenomen door de procureurs-generaal van Europa tijdens de Conferentie van Boedapest op 31 mei 2005.

[5] Zie Opinion No. 4 (2003) on appropriate initial and in-service training for judges at national and European levels (vertaling: Advies nr. 4 (2003) over de basisopleiding en de voortgezette opleiding van de rechters, op nationaal en Europees niveau) van de CCJE en Opinion No. 10 (2007) on the Council for the Judiciary at the service of society (vertaling: Advies nr. 10 (2007) over Raad van Justitie in dienst van de samenleving), lid 65-72 van de CCJE.

[6] Zie Opinion No. 8 (2006) on the role of judges in the protection of the rule of law and human rights in the context of terrorism (vertaling: Advies nr. 8 (2006) over de rol van rechters in het beschermen van de rechtsstaat en de rechten van de mens in de context van het terrorisme) van de CCJE.

[7] Zie eveneens Opinion No. 3 (2008) on the role of prosecution services outside the criminal law field (vertaling: Advies nr. 3 (2008) over de rol van het openbaar ministerie buiten het strafrechtssysteem) van de CCPE.

[8] Zie bijvoorbeeld Europees Hof voor de Rechten van de Mens, Olujić t. Kroatië (verzoekschrift nr. 22330/05).

[9] Zie inzonderheid Beginsel I van de bijlage van de Aanbeveling Rec(2003)13 en het toelichtend verslag erbij.

[10] Dit wordt voor rechters en journalisten voorgesteld in Opinion No. 7 (2005) on Justice and Society (vertaling: Advies nr. 7 (2005) over justitie en samenleving), negenendertigste lid van de CCJE.

[11] Zie bijvoorbeeld Opinion No. 3 (2002) on the principles and rules governing judges' professional conduct, in particular ethics, incompatible behaviour and impartiality (vertaling: Advies nr. 3 (2002) over de voor de beginselen en regels voor de beroepsvoorschriften van rechters, inzonderheid deontologie, onverenigbaar gedag en onpartijdigheid), veertigste lid van de CCJE.

[12] Zie bijvoorbeeld Europees Hof voor de Rechten van de Mens, Daktaras t. Litouwen(Verzoekschrift nr. 42095/98) en Olujić t. Kroatië (Verzoekschrift nr. 22330/05).